Ontnuchterend

Columns 16 februari 2013 0

In 2003, lang voor Boer zoekt Vrouw een kijkcijferkanon werd, liep ik mijn boer tegen het lijf. We zaten in dezelfde groep die een rondreis maakte door Cuba. De grote, vrolijke man uit het oosten van het land sprak Nederlands met een grappige tongval. Op dag één van de reis stond hij op mijn tenen. “Wat een lompe boer!”, dacht ik. Ik bleek helderziend, want hij heeft melkkoeien en een boerderij in de Achterhoek. Ik zag hem totaal niet als relatiemateriaal. Normaal val ik op stadse muzikanten met borsthaar, zwarte puntlaarzen, een rock-’n-rollblouse en bindingsangst.

Het kan verkeren in het leven. Dit jaar vieren we in Marokko dat we tien jaar samen zijn. Ik weet nu dat het niet vanzelfsprekend is dat ik in Cuba een boer tegen het lijf liep. De meeste veeboeren die ik ken, maken geen verre reizen. Ze durven het niet aan om de boerderij over te laten aan de bedrijfsverzorging. Dat kost ook nog eens heel veel geld. Dat je niet rijk wordt van een klein boerenbedrijf, daar ben ik inmiddels wel achter.

Al ben ik me gaan hechten aan het buitenleven, ik heb nooit fantasieën gehad over wonen op het platteland met een boer. Ik wist vrijwel niets van het boerenleven. Ik vond voornamelijk alles zielig. Ik wilde de kalfjes het liefst binnen bij de kachel leggen. Volgens mijn boer had ik een ‘stadse kinderboerderijblik’ op dieren. Ik vroeg hem eens: “Wat is je lievelingskoe?” Zijn ontnuchterende antwoord: “Nummer 13, want die geeft de meeste melk.” Ik heb me ontpopt als bevallige assistente bij boerentaken, al zeg ik het zelf. Ik rijd trekker als er gehooid wordt en ren met een touw achter koeien aan die niet meewerken. Ik assisteer bij bevallingen, waar het er regelmatig ruw en bloederig aan toe gaat. Ik veeg de koeienstront van mijn gezicht en vertrek naar een optreden ergens in het land.

Het enige waar ik maar niet aan gewend raak, zijn de winters op het platteland. Druilerige dagen waarop het alleen maar regent zijn moeilijker om door te komen dan in de stad. In Amsterdam zijn genoeg dingen te doen die afleiden van het saaie weer. Toen ik nog boerloos was, dook ik in Amsterdam op regenachtige zondagen één van de vele bioscoopzaaltjes in of ik ging naar een museum.

Als de eerste lammetjes in de wei lopen, wordt alles anders. Op de eerste lentedag komen boeren en loonwerkers uit alle hoeken en gaten. In hun haast om weilanden te bemesten of te injecteren, drukken ze je met hun trekkers bijna van de weg af. Mijn boer loopt blij door zijn weilanden en gaat fanatiek op mollenjacht. Hij wijst me op het eerste blad aan de boom en op vogelgeluiden. “Hoor je de specht lachen?” Ik kende hem nog maar kort, toen ik hem met een rood hoofd en woest zwaaiend met een dode kraai aan een stok voorbij zag lopen. De kraaien hadden gaten geprikt in het plastic over de maïskuil; met beschimmeld voer, boterzuur in de melk en boetes als gevolg. “Dat zal ze leren!”

Zo zie ik hem het liefst. Buiten, strijdend tegen mollen en kraaien. Ik ga naast hem zitten op de trekker en we maken een rondje langs zijn weilanden. Hij wijst me op de ontluikende bloesem in de appelboom en op een ree die achter het huis dartelt. We lopen door het weiland en mijn boer trekt hoffelijk het prikkeldraad voor me omhoog. Samen op mollenjacht.

Irene van der Aart

Irene van der Aart is cabaretière en actrice. Sinds 2003 heeft ze een relatie met een veehouder uit de Achterhoek. Tussen haar klussen in het land door reist ze al tien jaar heen en weer tussen Amsterdam en de woonplaats van Boer. Haar boek ‘De Boer op’ gaat over de verschillen tussen stad en platteland. Irene was columnist voor Naober van 2012 tot 2018.

Plaats een reactie

0 Reacties